In het kort komt het verhaal van Vasari neer op het volgende: nadat Hubert of Jan een paneel schilderij had gevernisd zette hij het te drogen in de zon zoals toen gebruikelijk, waarna het paneel begon te barsten! Dit was de reden voor Jan of was het Hubert...om een vernis te ontwikkelen die in de schaduw kon drogen! Jan (laten we het op hem houden) trok toen bij zijn vrouw in de keuken om als een alchemist allerlei geheime middeltjes te mengen en vervolgens te koken. Hij zou tot de ontdekking zijn gekomen dat lijn en notenolie het snelst drogen en als deze werden gekookt samen met een (hars) dit een uitstekend vernis zou opleveren die ook uit de zon goed zou drogen!

Verder vooral in de 'vite'  van Antonello da Messina (een tijdgenoot van Jan) beschrijft Vasari dat deze schilder een werk zag in Napels aan het hof van Alfonso I en zo onder de indruk was van de pracht en levensechtheid van dit werk dat hij onmiddelijk afreisde naar Vlaanderen om les te krijgen van Jan. Hierna is volgens het verhaal, de olieverftechniek in Italie verspreid. 

Over de preciese samenstelling van de verf van van Eyck wordt verder niet gerept door Vasari. Later en vooral in de 19de eeuw werd er veel gespeculeerd over deze ' geheime'  samenstelling.

In 1954 vermeldde Max Doerner in zijn ' Malmaterial und seine Verwendung im Bilde'  dat de " ontdekking van van Eyck lag in een rationeel gebruik van het materiaal, in een juiste volgorde van de opbouw van de schildering op grond van zijn verworven materiaalkennis".

Doerner gaat ervan uit dat het een combinatie is geweest van ei/caseine tempera en drogende olie (cq vette tempera) samen met harsen en balsems. Cennino Cennini een leerling van Agnolo Taddi die weer een leerling/assistent was van Giotto vermeldt in zijn ' Il libro del' arte' (eind 14de eeuw) reeds een door zon ingedikte lijnolie die een vernisachtig karakter had.

Doerner houdt het dus voor waarschijnlijk dat van deze olie in combinatie met harsen en balsems een glacismedium werd gemaakt om over tempera onderschilderingen te glaceren. Want dit zou de essentie zijn van de briljantie van de kleuren van van Eycks schilderijen en het innovatieve van zijn techniek. Coremans die de restauratie in de jaren veertig/ vijftig van de 20ste eeuw van het Gents Altaarstuk heeft begeleidt sluit hierbij het gebruik van ' etherische olien'  zoals terpentijn niet uit om de dikvloeibare oliehars te kunnen verdunnen en het droogproces te versnellen.

In 1993 poneert Pim Brinkman in zijn boek ' Het geheim van van Eyck' de stelling dat van Eyck waarschijnlijk gewerkt zou hebben met een lood siccatief of loodolie om het droogproces danig te doen versnellen. Er zou uit laboratorium-onderzoek lood zijn aangetroffen in de verf.  Maar het zou wellicht ook afkomstig kunnen zijn van het gebruikte loodwit (wat ook als een siccatief werkt) en het 'loodtingeel' dat veelvuldig werd gebruikt in de 'doodverflaag! Verder vemeldt Doerner dat het gebruikelijk was om de olie te verwarmen (zon) in loodvaten...Verder komt uit onderzoek dat er eigenlijk alleen olie en proteine is teruggevonden in de verflagen. Proteine duidt op ei of caseine.

ik vraag mij daarbij af waarom in dit natuurwetenschappelijk-onderzoek toch altijd wordt uitgegaan dat het droogproces met olie zo langdurig zou zijn. Als schilder weet ik dat dit met lijnolie (gekookt of koud-geslagen) toch tamelijk snel verloopt, zeker als je dit combineert met hars en terpentijn! Daarbij moeten we natuurlijk ons ook afvragen waarom er zo weinig werken van Jan bekend zijn....uiteraard misschien vergaan door de tand des tijds en vanwege het uiterst langdurige werk in details...maar waarschijnlijk ook omdat hij nu eenmaal geduld moest hebben om de olie tussentijds te laten drogen?! Want Jan glaceerde vaak en veel.

wordt vervolgd